Meer biodiversiteit Haringvlietmonding dankzij Delta21.

Zeven studenten van de Universiteit van Wageningen onderzochten de kansen om zowel de mariene als de terrestrische biodiversiteit aan de kust van het Delta21-gebied actief te vergroten. Het betreft de Voordelta, die is aangemerkt als Natura2000-gebied met een strikte regelgeving, waar nu zowel onderhoudsbagger-werkzaamheden als visserij met bodemtrawls worden uitgevoerd. In januari 2022 verscheen een alarmerend rapport van Arcadis over de verslibbing en verzanding van de hele Haringvlietmonding. Voor de realisatie van Delta21 vormen de wetgevingsbeperkingen, de milieuaspecten en de stakeholdervragen een uitdagende opgave, de aangetaste natuurwaarden zullen meer dan gecompenseerd moeten worden. Voor het onderzoek werden zes doelsoorten in de verschillende categorieën geïdentificeerd, waaronder zeezoogdieren (bruinvis en gewone zeehond), vogels (eider en noordse stern), vissen (paling), schaaldieren (kreeft), weekdieren (platte oester) en polychaeten (zandsteenworm). Er zijn drie referentiegebieden gekozen om de ideeën voor kansen op het gebied van biodiversiteit te toetsen: het Blokkendam-rif bij de Brouwersdam, de gekweekte mosselcultuur in Devon, Verenigd Koninkrijk, en het Nationaal park Zuid-Kennemerland. De huidige zandbodem staat onder invloed van golf- en stroominvloed en ook de garnalenvisserij, waardoor de zeebodem een zanderig zacht substraat ontstaat dat in vergelijking met riffen een aanzienlijk lagere biodiversiteit heeft.

In Devon blijkt dat bij de hang-of touwcultures een biogeen rif goed kan worden ontwikkeld en gunstig werkt op de biodiversiteit. Levende en lege schelpen zoals oesters, mosselen en kokkels kunnen ook als substraat op de zeebodem worden geplaatst, de mosselklonten die van de touwen vallen, kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van het biogene rif. Harde substraten zoals betonnen koepels blijken geschikte substraten te zijn voor een gemengd schelpdierrif.

Zuidelijk strand wordt natuurgebied

In het integraal ontwerp van Esmée van Eeden voor Delta21 is het zuidelijke strand gepositioneerd  tussen de nieuwe stormvloedkering en de pompturbines. Aan de noordwestelijke zijde van de pompturbines ligt het grotere kustgebied met duinen en stranden en aansluit op de Maasvlakte. Beide constructies moeten toegankelijk blijven voor beheer en onderhoud. Om ecologische reden wordt door de studenten dringend geadviseerd dit zuidelijk strand verder af te sluiten en zo veel mogelijk te reserveren voor ongestoorde natuur. Mensen, waaronder surfers mogen het zuidelijke strand niet betreden om verstoring van dit natuurgebied te voorkomen. Wel zou als compensatie op het zuidelijke strand een vogel- en zeezoogdierenkijkplaats kunnen worden gerealiseerd. Vanuit dit observatorium kunnen mensen ongehinderd genieten van hun uitzicht op dieren.

Dit observatorium zou ook bij het Getijdenmeer kunnen worden geplaatst, waardoor toeristen een geweldig uitzicht op het Energieopslagmeer, het Getijdenmeer en het zuidelijk strand krijgen. Om de vorming van (embryonale) duinen te vergemakkelijken, moet het strand een breedte krijgen van minimaal 900 m. Om opeenvolging te voorkomen wordt er op het zuidelijke strand ook geen begroeiing aangeplant. Wind, zee en zand zouden kansen scheppen voor pionierplantensoorten om zich te vestigen. Plantensoorten die kenmerkend zijn voor embryonale duinen, zoals zeeraket, stekelkruid en zeewier, hebben bijvoorbeeld overstromings-kenmerken nodig voor hun vestiging. Aangespoeld zeewier en schelpen leveren voedingsstoffen die essentieel zijn voor de groei van deze plantensoorten. Bovendien zullen hierdoor structuren ontstaan ​​waarin zaden zich kunnen vestigen en daarmee de vorming van embryonale duinen. Daarom wordt geadviseerd om zeewier en aangespoelde schelpen niet mee te nemen of te verwijderen en met deze ideologie in het achterhoofd om geen plantensoorten, zoals helmgras, in het gebied te planten. Deze plantensoorten zullen zich uiteindelijk in het gebied vestigen als de omstandigheden geschikt zijn. Soorten als eidereend, noordse stern en gewone zeehond zullen optimaal profiteren van dit habitattype. Door de sterke dynamiek wordt geen verdere opeenvolging dan embryonale duinen verwacht. Dit type habitat is zeer geschikt voor deze soorten, omdat ze voor hun broedsucces afhankelijk zijn van open, pioniershabitat en vegetatie. De impact van de zee zal naar verwachting sterk aanwezig zijn op het zuidelijke strand. Er worden zandstranden verwacht die gedeeltelijk onder water komen te staan ​​of van het vasteland zijn gescheiden, wat resulteert in geschikt leefgebied voor de Noordse stern, de eidereend en de gewone zeehond.

Noordweststrand

Voor het Noordweststrand adviseren de studenten een doorsnede met zee de volgende opbouw: Vanaf de Noordzeezijde een strand (500m) met jonge duinen (1000m) – bosrand – duinbos (~500m) – binnenduinrand – energiemeer helling (~250m). Opgemerkt wordt dat de opeenvolging van duingebieden langzaam verloopt, vooral nieuwe duinen in gebieden waar de dynamiek van wind, zee en zand sterk aanwezig is. Door deze dynamiek zullen embryonale duinen hier de meest waarschijnlijke duinen zijn. Zelfs als er successie plaatsvindt en oude duinen worden gevormd, kan de vorming van een waterbel om de vegetatie in stand te houden lang duren. Door de aanwezigheid van zoet water in het Haringvliet, zou deze zoetwaterbel ook bij aanleg kunnen worden gerealiseerd. Voor de ontwikkeling van embryonale duinen op het noordwestelijke strand is het aan te raden het gebied niet intensief te beheren. Overstromingssporen moeten in de eerste 900 m van het gebied aan de kust blijven. Na een bepaalde tijd creëren de gevormde heuvels hoogteverschillen. De lagere gebieden aan de ESL-zijde hebben minder last van de wind. Na het planten van helmgras wordt geadviseerd om de dynamiek van de wind zijn werk te laten doen. De  voorgestelde gerelateerde recreatieve activiteiten zijn lastig te realiseren. In het strand- en duingebied van Delta21 kunnen vormen van ecotoerisme wel prima gedijen, omdat in deze gebieden unieke natuurontwikkeling kan worden waargenomen.

Riffen en aquacultuur versterken biodiversiteit in Voordelta

Het advies van de Wageningse studenten is om een ​​gecombineerd rif- en aquacultuursysteem binnen het Delta21-plan aan te leggen en om de ontwikkeling van de vorming van embryonale duinen bij het Energieopslagmeer mogelijk te maken. Hiermee worden de habitat-eisen ondersteunt voor alle zes doelsoorten en dat biedt tevens nieuwe kansen voor een duurzame visserij.

In Devon, VK zijn positieve ervaringen opgedaan met offshore hang-touwcultuur. Niet alléén de  aquacultuur zelf is een sterk groeiende voedselbron, maar deze vorm levert ook een aantal zeer interessante bijeffecten, zoals  nutriëntensanering, kustverdediging en koolstofbron, waarmee ook de biodiversiteit sterk wordt bevorderd. Onder de touw-cultures kan zo een biogeen rif worden ontwikkeld, met behulp van levende en lege schelpen. Oesters, mosselen en kokkels kunnen als substraat op de zeebodem worden geplaatst en met de mosselklonten die van de hangcultures vallen kan sterk aan de ontwikkeling van het biogene rif worden bijgedragen. Maar ook harde substraten zoals betonnen of biologisch afbreekbare koepels vormen een  zeer geschikt substraat voor een gemengd schelpdierrif. Ook kreeften vinden er hun toevlucht en foerageren in het rif. Met behulp van potten en korven kunnen kreeften en krabben op een habitatveilige manier worden geoogst. Het rif trekt ook vissen aan, hetgeen weer aantrekkelijk is voor zowel de bruinvis als de gewone zeehond. Momenteel heeft de Voordelta vooral een weinig divers en zacht substraatmilieu, maar juist de combinatie met een rif dat voor een deel uit een hard substraat bestaat, zal de biodiversiteit sterk vergroten. De ontwikkeling van een Lanice-riffen (zandsteenworm) kan de biodiversiteit vergroten én de natuurlijke zachte substraatomgeving behouden. De riffen zullen vooral foerageer- en kraamkamers bieden voor vissen die mogelijk (apax)predatoren aantrekken die belangrijk zijn voor een gezond en biodivers voedsel- en ecosysteem. Een hangmosselcultuur lijkt een uitstekende duurzame aquacultuurmethode die de garnalenvisserij in de Voordelta kan vervangen. Deze vorm van aquacultuur bij Delta21 biedt tevens een unieke kans voor de huidige problemen van de aquacultuur in de Waddenzee en de Oosterschelde. Het tast de zeebodem niet aan, er is meer dan voldoende aanbod van voedsel in het water en er is geen concurrentie om ruimte op het land. Deze hangcultuur zou echter vooral, zoals die in Devon te zien is, kunnen fungeren als onderdeel van een rif dat de biodiversiteit vergroot en vele soorten vissen aantrekt, die zich voeden met het afval van de aquacultuur.

Aquacultuur en garnalenvisserij

Voor de ontwikkeling van riffen in de Voordelta is het van belang dat de bodem niet meer verstoord wordt door de garnalenvisserij. Wellicht zijn de huidige vissers bereid om met een financiële ondersteuning of compensatie hun huidige visserijpraktijken op garnalen om te zetten in duurzamere vismethoden. Bekend is dat de pot- en korvenmethodes ook goed toepasbaar zijn voor de vangst van garnalen, zonder de bodem te verstoren. Bij drijvende riffen moet rekening worden gehouden met organismen die zich met mosselen voeden en de opbrengst kunnen verminderen. De eidereend bijvoorbeeld, een van onze doelsoorten, eet naar schatting 0,5-2,5 kilogram mossel per dag. Het afdekken van de cultuur met netten zou overpredatie door bijv. de eidereend kunnen voorkomen.

Zowel experts als belanghebbenden hebben aangegeven, dat dit afstemmingsproces tussen de partijen lastig is. Het is van belang een goede dialoog op te zetten tussen de verschillende soorten vissers en aquacultuur-vissers, maar ook met de wetenschappers en de politiek. Vooral dit governance-aspect vergt grote aandacht om het tot een succes te maken.

Duurzame visserij op zee en embryonale duinen op het land

Binnen Delta21, biedt het creëren van biogene of biologisch afbreekbare riffen, met embryonale duinen en het beoefenen van duurzame visserij met touw- en hangmosselculturen zeker kansen voor de Voordelta om de biodiversiteit te vergroten. Voor de ontwikkeling van de embryonale duinen zal de aanzandingssnelheid groter moeten zijn dan de erosie. Zo kan de successie op de oudere embryonale duinen maar ook die van de jongere embryonale duinen zich ontwikkelen op nieuw aangelegd land. Naast de morfologie zijn ook de zout-zoet gehaltes belangrijk. Schelpdieren en polychaeten die op rifstructuren leven, zijn tolerant voor zoutgehaltes tussen 15 en 40 ppt. Vooral tijdens hoge rivierafvoeren zal meer zoet water naar de Voordelta worden ‘getransporteerd’ waardoor het zoutgehalte tijdelijk zal dalen, hetgeen tot een zoutschok van polychaeten en schelpdieren kan leiden.

De voorstellen passen goed in de Voordelta, maar aquacultuur kan ook uitstekend in het Energieopslagmeer zelf worden toegepast, zoals door diverse andere groepen studenten eerder al, met succes, is aangetoond.